Female Gaze: Esther Duysker
Voor Eye Magazine maakt journalist en columnist Gina Miroula een reeks interviews met inspirerende vrouwelijke makers die vertellen over hun eigen werk aan de hand van een filmfragment van een andere vrouwelijke maker. In dit interview vertelt scenarist Esther Duysker over har vak.
Na de opleiding Writing for Performance in Utrecht werkte Esther aan uiteenlopende projecten, zoals de toneelteksten A Raisin in the Sun, Othello en De blackout van ‘77. Ook bewerkte ze roman De kleuring van H.H. Monkau tot hoorspel en schreef ze met Brian Elstak het kinderboek TROBI. Buladó, haar speelfilmdebuut als scenarist, opende in 2020 het Nederlands Filmfestival. De film won een Gouden Kalf in de categorie Beste Film.
In haar werk (ze is scenario-, toneel- en hoorspelschrijver) staat het vinden van de eigen identiteit vaak centraal. Esthers personages moeten herkenning oproepen en daardoor troost bieden.
Was er tijdens je opleiding ruimte voor het onderzoeken van je eigen identiteit?
“Nou… ik miste voorbeelden zoals Julie Dash. Alles was overwegend westers, wit en man. In mijn debuutfilm, de NTR KORT! DAG (2011) was de hoofdrol oorspronkelijk weggelegd voor een Nederlands wit jongetje. Mijn producent vroeg: waarom is hij niet Surinaams? Ik herschreef het verhaal. Nu gaat het over twee verschillende culturen en hoe Surinamers omgaan met de dood en tegelijk het leven vieren. De producent opende een deur binnen mijn makerschap naar een wereld die niet altijd op de mijne leek. Een wereld waaraan ik, anders dan tijdens mijn opleiding, bredere opvattingen, ervaringen en perspectieven toe kon voegen.”
Voordat Esthers filmcarrière (mede door Buladó) in een stroomversnelling terechtkwam, werkte ze veel voor het theater. Dat doet ze nog steeds. “Bij mijn hertaling/bewerking van Othello voor Het Nationale Theater heb ik veel nagedacht over mijn zwartzijn. Wie ben ik, en wat is mijn identiteit? Genoeg mensen zullen zeggen: ‘Je maakt werk voor een wit publiek om hen uit te leggen hoe het is om zwart te zijn.’
Bij de eerste vertoning zat ik naast een vriend, een donkere jongen. Op het moment dat het witte publiek lachte om racistische opmerkingen, was ik vooral bezig hen iets uit te leggen. Ik zag mijn vriend steeds kleiner worden en vroeg me af: voor wie heb ik de voorstelling in godsnaam gemaakt? Volgens mij stuit ik nu mensen tegen de borst met wie ik mij identificeer. Wat zegt dit over mij als maker en als mens? En hoe definieert mijn makerschap mijn identiteit, en omgekeerd? Ik hecht veel waarde aan de zwarte identiteit, maar kan deze alleen vanuit mijn eigen perspectief benaderen, en daardoor nooit volledig vertegenwoordigen. Ik wil veel meer putten uit dat wat ik weet en ken. Bovendien is er een publiek voor. Zoals Julie Dash destijds, ben ik bezig met het vinden van mijn eigen stem.”